'Tarantino laat zijn films eigenlijk altijd nadrukkelijk films zijn. Bij hem, in werelden dit net boven de realiteit zijn uitgetild, zijn gangsters in een retropak gestoken en sterven personages in een regen van bloed.'
‘You’re Rick fucking Dalton. Don’t you forget it.’ Hollywood, 1969. Terwijl de idealen van de hippiecultuur onhoudbaar blijken en de filmindustrie worstelt om de jongerencultuur in hun producties te integreren, doen chaos en geweld hun intrede in Hollywood – in eerste instantie op het witte doek. Met films vol expliciet geweld (Bonnie and Clyde, Arthur Penn, 1967) en existentiële vragen (Easy Rider, Dennis Hopper, 1969) zou je kunnen zeggen dat 1969 het jaar is waarop de realiteit de fictie overneemt. Dit is het decor waartegen Quentin Tarantino’s Once Upon a Time… in Hollywood zich afspeelt. Gedurende enkele dagen in 1969 volgt hij drie personages die zich min of meer ophouden in de marge van Hollywood: een acteur op zijn retour, een stuntman zonder werk en een upcoming actrice. Rick Dalton (Leonardo DiCaprio) is met name bekend vanwege zijn hoofdrol in een televisiewestern, een gig die hij inruilde voor een moeizame filmcarrière. Cliff Booth (Brad Pitt) is zijn vaste stuntman, en tevens zijn chauffeur, klusjesman, en steun en toeverlaat. Hij is het die tegen Dalton zegt dat hij niet moet vergeten wie hij is: Rick fucking Dalton. Maar Dalton is vooral bang dat het de rest van Hollywood is bij wie hij in de vergetelheid raakt. En dan is er nog de actrice die één film is verwijderd van een status als ‘it girl’: Sharon Tate (Margot Robbie), pas getrouwd en thans neergestreken aan Cielo Drive in de Hollywood Hills, pal naast Rick Dalton.
‘You’re Rick fucking Dalton. Don’t you forget it’, zegt Cliff Booth. Dalton reageert er met een schietgebaar op. In zijn recensie voor The New Yorker schrijft Anthony Lane over dat schietgebaar: ‘Dit is tenslotte Hollywood, waar vergetelheid een potentiële doodsoorzaak is.’ Maar dat gebaar staat voor nog iets anders, namelijk voor het feit dat de makkelijkste weg naar roem via geweld loopt. Zie de gewelddadige films waar Tarantino zelf beroemd mee werd. Zie het echte geweld waarmee echte moordenaars zo vaak de aandacht op zich proberen te vestigen. In Once Upon a Time laat Tarantino zowel fictieve als echte personages rondlopen, en weeft hij een verzonnen verhaallijn door historische gebeurtenissen. De spanning achter Tarantino’s zonnige, laidback Hollywood komt dan ook vooral voort uit de kennis die we als kijker zelf meenemen naar de bioscoop; de realiteit waarmee we het fictieve verhaal aanvullen. Want wij weten: dit is het jaar van Charles Manson, de sekteleider die zijn volgelingen op een killing spree stuurde, en daarmee het symbool zou worden van de chaos en het geweld waarmee het decennium werd afgesloten. En we weten ook wie zijn beroemdste slachtoffer was: Sharon Tate.
In Once Upon a Time zien we Tate autorijden, een boekwinkel bezoeken, muziek draaien, dansen op een feestje. Tate, die voor altijd geassocieerd zal worden met de dood, wordt hier juist extra levendig neergezet. Extra jong, extra warm, extra ongecompliceerd. Ook de andere twee personages volgen we tijdens hun dagelijkse beslommeringen. Rick Dalton bereidt zich voor op een gastrol in een televisieserie, Cliff Booth maakt een kant-en-klaarmaaltijd voor zichzelf. In een volgende scène zien we Dalton aan het werk op de set, terwijl de werkeloze Booth intussen diens tv-antenne repareert. Mooi is de scène waarin Booth door Los Angeles rijdt, het hele eind van Daltons villa in de Hills naar zijn eigen een armoedige caravan in Van Nuys. Het geeft Tarantino de kans om te pronken met het nostalgische Hollywood dat hij tevoorschijn heeft weten te toveren, een Hollywood dat niet zozeer historisch is als wel ontleend aan zijn eigen jeugdherinneringen. Veelzeggend is het prachtige crane shot dat de kijker meeneemt áchter het doek van de Van Nuys Drive-In. Dit is fictie, zegt Tarantino met dat shot. Je zit naar een film te kijken.
Tarantino laat zijn films eigenlijk altijd nadrukkelijk films zijn. Bij hem, in werelden dit net boven de realiteit zijn uitgetild, zijn gangsters in een retropak gestoken en sterven personages in een regen van bloed. Zijn dialogen zijn herkenbaar en menselijk, ze gaan – althans schijnbaar – over trivialiteiten. En tegelijkertijd hebben ze een merkwaardig gewicht, worden ze formeel uitgesproken, op het toneelmatige af. Dat spel met kunstmatigheid en naturalisme speelt Tarantino in Once Upon a Time veel subtieler. In plaats van opzichtig te knipogen naar filmgeschiedenis en popcultuur, resoneren zijn ideeën over fictie en realiteit op een veel wezenlijkere manier. Dat zit ‘m al in de hoofdpersonages: enerzijds Rick Dalton, de emotioneel instabiele alcoholicus die spéélt dat hij stoer is, en anderzijds Cliff Booth, die écht stoer is, maar die tijdens zijn stuntwerk spéélt dat hij Dalton is.
Booth is niet alleen stoer, hij is ook onpeilbaar, onverslaanbaar en gevaarlijk. Hij beweegt zich door Hollywood als een real life cowboy. In Once Upon a Time is de western het symbool voor de overgang van het oude naar het nieuwe Hollywood. Het genre dat ooit zo’n helder onderscheid maakte tussen goed en kwaad was in 1969 het terrein geworden van de dubieuze antiheld. Het in nostalgie gedrenkte Once Upon a Time lijkt aan de kant te staan van het oude, eenvoudige Hollywood, met Sharon Tate als de pure onschuld, en Charles Manson als het ultieme kwaad. Maar Booth, naar wiens dubieuze verleden een paar keer wordt verwezen, is te ondoorgrondelijk om het soort held te zijn dat past in de piefpafwesterns van weleer. Tarantino mag dan een kind van de sixties zijn; zijn films liggen eerder in het verlengde van de ambigue jaren zeventig.
Bij Tarantino kan de fictie er dik bovenop liggen, maar ook simpelweg in woorden worden opgeroepen. Steeds weer voert hij meestervertellers op, manipulators. Steeds weer laat hij zien hoe machtig een goed verhaal is. De meest gedenkwaardige scène uit True Romance (Tony Scott, 1993, naar een scenario van Tarantino) draait om de anekdote waarmee Dennis Hoppers personage zijn zoon hoopt te redden van een maffiabaas; de door Samuel L. Jackson gespeelde crimineel uit Jackie Brown (1997) weet zijn slachtoffer op slinkse wijze zijn kofferbak in te praten; in Pulp Fiction (1994) zit de waarde van een gouden horloge in het verhaal dat erbij hoort.
Juist daarom is het zo opvallend dat Charles Manson hier amper tekst heeft. Manson, iel, ongeschoold en berooid, had niets anders dan zijn verhalen; zoals menig Tarantino-personage putte hij zijn macht uit fictie. Dat Tarantino hem niet sympathiek wilde maken door hem aan het woord te laten, zoals hij wel deed met smooth talking SS-officier Hans Landa in Inglourious Basterds (2009), is begrijpelijk. Maar het gevolg is dat de schuldlast bij Mansons volgelingen komt te liggen. De ‘Manson family’, die vooral bestond uit jonge, beïnvloedbare meisjes, zou je enige nuance gunnen, maar bij Tarantino zijn ze niets minder dan kwaadaardig.
Ongegeneerd zit Rick Dalton te grienen in het openbaar. Hou je in, adviseert Cliff Booth, maar Dalton werpt tegen: ‘Niemand weet toch wie ik ben.’ Intussen is het vooral Booth wiens filmcarrière in het slop zit, die niet werkt en dus niet gezien wordt. En ook Tate wordt niet herkend bij de bioscoop waar haar eigen film draait. ‘Kijk’, wijst ze vrolijk wijst op een filmstill die bij de kassa hangt, ‘dat ben ik.’
Once Upon a Time gaat over gezien worden, en niet gezien worden. Manson wordt hier niet alleen het zwijgen opgelegd, hij komt ook amper in beeld. Tate heeft ook weinig tekst, maar is dan weer wel volop te zien. Tarantino speelt er heel bewust mee, met wie zwijgt en wie praat, met zien en onzichtbaar zijn, met de verhalen die wel en niet worden verteld. Tarantino mag dan kritiek hebben gekregen op het feit dat Tate zo weinig tekst kreeg (seksistisch, vond men) maar er is iets ontegenzeggelijk ontroerends aan het feit dat hij haar een leven gunt, en niet alleen de dood. Ook in dit geval is het de kennis van de kijker die Tate’s luchtige scènes een wrange ondertoon geeft. We weten: een paar maanden later zou ze wereldberoemd zijn, niet als actrice maar als slachtoffer. Manson ontnam haar daarbij niet alleen het leven, hij ontnam haar ook haar verhaal. Bij deze geeft Tarantino het aan haar terug.
De mooiste momenten in Once Upon a Time gaan echter niet over hoe acteurs herkend worden, maar over hoe ze simpelweg gezien worden. Tate bekijkt haar eigen film in de bioscoop, genietend van de reacties uit het publiek, en Dalton en Booth kijken thuis op de bank naar de tv-serie waarin Dalton een gastrol heeft. Deze scènes zijn niet navelstaarderig of narcistisch; ze vertellen iets over wat het betekent om een entertainer te zijn, om iets te maken waar mensen plezier aan beleven. In deze scènes zien we Tarantino zelf, die in een recent interview met filmblad Sight & Sound achteloos opmerkte dat hij Once Upon a Time pás een keer of zes in de bioscoop heeft gezien. Hij is niet alleen filmliefhebber, hij is een bioscoopliefhebber, die films niet zozeer aanschouwt als wel ondergaat. In Once Upon a Time brengt hij voor het eerst niet alleen een ode aan fictie maar ook aan het consumeren ervan.
Toen ik, veertien jaar oud, Pulp Fiction in de bioscoop zag, was ik geschokt. Niet per se omdat de film zo gewelddadig was, maar omdat het publiek, in het kleinste zaaltje van bioscoop ’t Saentje in Zaandam, bij dat geweld in lachen uitbarstte. Tarantino maakt films die je moet ervaren, die tot leven komen wanneer er door een zaal op wordt gereageerd. Het geweld waar Once Upon a Time mee afsluit, wanneer de verhaallijnen van de drie hoofdpersonages eindelijk bij elkaar komen, is minder eenduidig dan dat in Pulp Fiction. In de zaal waar ik de film zag, een bomvol Eye 1, werd er met vertrouwd gelach op gereageerd, maar in recensies en op Twitter komt een veel grotere diversiteit aan reacties voorbij: woede, ontroering, ongemak. In 1994 had ik dankbaar meegelachen met de zaal, bij Once Upon a Time kon ik dat niet. Ik vond het geweld te grotesk, te afstotelijk. Ik ergerde me aan het gelach om me heen. Maar juist dat is wat Once Upon a Time, en specifiek de bioscoopervaring ervan, zo interessant maakt. Het is misschien niet Tarantino’s beste film, maar wel zijn meest gelaagde.
---
In opdracht van De Groene Amsterdammer