Over kussen met Marilyn Monroe zou Tony Curtis gezegd hebben dat het was alsof hij Hitler kuste. Die uitspraak verbaasde me altijd. Deed ze iets fascistisch met haar tong? Groeide er een klein blond snorretje op haar bovenlip? Later las ik dat Curtis zijn opmerking achteraf nuanceerde. Hij bedoelde te zeggen dat Monroe een icoon was; niet een mens maar een symbool. Ook Moby Dick, de walvisvaartklassieker van Herman Melville, is Adolf Hitler. Meer dan een boek is het een idee, als een prop in een decor. Ik weet niet hoe het is om Marilyn Monroe te kussen maar Moby Dick bleek, toen ik het recent voor het eerst las, boven alles gewoon lékker. Vooral het eerste deel verslond ik met genoegen: de bromance tussen Ismaël en Queequeg, het onstuimige leven in de herbergen van Nantucket, de opbouw naar het vertrek van het schip de Pequod. Pas toen de Pequod de jachtgronden bereikte realiseerde ik me wat ik nog te goed had: zo’n 400 pagina’s aan walvisjacht. Duh. Liefdevol en empathisch beschrijft Ismaël de walvissen die vluchten, lijden, bang zijn, sterven. Ik mag ze niet zielig vinden, zoals ik van mezelf ook de verhongerende dieren in de Oostvaardersplassen niet zielig mag vinden. Ik mag alleen megastallen zielig vinden. Confronteert het lijdende of stervende dier me niet vooral met mijn eigen dood? Is empathie niet in de eerste plaats een egocentrische neiging? Illegaal paarden bijvoederen in de Oostvaardersplassen of een poging doen om het allergrootste beest van de zee te doden: het eerste is een daad van medelijden, het tweede komt, althans in het romantische Moby Dick, voort uit ontzag. In het eerste geval beeld je je in dat je controle hebt, in het tweede zwelg je in het feit dat je juist geen controle hebt. Moby Dick gaat over alles wat we niet kunnen, alles wat we niet begrijpen en alles wat we nooit te pakken krijgen.
---
In opdracht van De Groene Amsterdammer