Het jaar dat de Titanic zonk

Voor DIG schreef ik een column over het jaar waarin ik superkrachten had.

In 2013 had ik superkrachten. Niet eerder zag ik alles zo helder, niet eerder was ik zo sterk. Niet eerder was mijn lijf zo actief en alert. Alsof er binnenin een storm was afgestoken.

2013, het jaar dat de Titanic zonk. In gedachten som ik het op, op de wrang-komische toon waarmee ik wildvreemden wel eens ongemakkelijk doe verstommen op huiskamerfeestjes.

In 2013 ging mijn vader dood.

In 2013 ging mijn kat dood.

In 2013 maakte mijn vriend het uit.

In 2013 werd ik ontslagen. (Oké, strikt genomen was dat in januari 2014.)

En dan de odd one out: in 2013, op de valreep van het jaar, werd ik verliefd zoals ik nooit eerder verliefd was geweest.

Het verdriet maakte mijn hoofd helder, crisp als een koele winterochtend. De verliefdheid deed mijn lijf tintelen, verhoogde de gevoeligheid van mijn zintuigen. De rouw maakte iedere beleving intens. ‘Niet onder een tram komen!’ riepen we nerveus naar elkaar in die eerste weken. Iedere minuut deed ertoe, alles klopte met elkaar.

Is besef een superkracht?

Dat er van je wordt gehouden is een superkracht. Dat je in staat bent om zelf lief te hebben. Of is dat juist een zwakte? Is het een superkracht om opgegroeid te zijn in een stabiel gezin? In een lange lijn van eerbiedwaardige voorouders? Is white privilege een superkracht? Over de straat lopen en denken dat de wereld van jou is, omdat de wereld in zekere zin ook van jou ís? Is gevoeligheid een superkracht? Of juist een gebrék aan empathie? Is een psychopaat eigenlijk een superheld? Is iedere superkracht die je kunt bedenken ook een superzwakte? Alles kunnen onthouden betekent niets kunnen vergeten. Onsterfelijk zijn betekent achterblijven.

            Een superheld verhoudt zich tot de rest, tot al die mediummensen. Hij is super omdat zij dat niet zijn. Tegen hun middelmatige vermogens tekent zijn superkracht zich af. Een superheld is uniek –en dus de ultieme Ander. Een minderheid gereduceerd tot één. The loneliest number. Maakt je superkracht je onherroepelijk afhankelijk? Wie kan je gedachten nog volgen als je hyperintelligent bent? Hoe kun je iemand beminnen als je bovenmenselijk sterk bent? Of zegt het specifiek iets over mij dat mijn gedachten meteen naar de ander gaan? Dat alle voorbeelden van superkracht die ik kan bedenken, en alle consequenties die ik daaraan verbind, te maken hebben met hoe ik me tot anderen verhoud?

‘Ik heb maandenlang gehuild!’ voeg ik aan mijn opsomming van 2013 toe. Het komt er net iets te vrolijk uit. De wildvreemden, kennissen, vrienden-van die zich om me heen hebben geschaard, op dat fictieve huiskamerfeestje, staren wat naar hun schoenen. Iemand schraapt zijn of haar keel, iemand anders vraagt wie er bier wil uit de koelkast. Langzaam komt het gesprek weer op gang, de kans is groot dat het over films gaat, wat toch zoiets is als het weer. De nieuwe Marvel wordt genoemd, de laatste Avengers.

Welke superheld zou jij willen zijn?

Wat zou jouw superkracht zijn?

            Ik las Kamers antikamers, verander ik brutaal van onderwerp, die nieuwe roman van Niña Weijers. Flesjes lauw bier worden uitgedeeld, ze worden gretig aan de mond gezet. Is dat niet dat experimentele boek, vraagt iemand. Is dat niet die plotloze roman, vraagt iemand anders. Luister, zeg ik zoals ik alleen in fictieve situaties zou zeggen, in dat boek laat Weijers haar hoofdpersoon verschillende levens leiden. Ze stapelt die levens als het ware op elkaar, niet gehinderd door het probleem van tijd. Luister, vervolg ik, ik weet dat want ik heb er zelf ook een boek over geschreven. Een ander soort boek, minder experimenteel, met meer plot, dat desondanks óók ging over de verschillende levens die je zou kunnen leiden, over de verschillende mensen die je zou kunnen zijn, gewoon omdat je bij iedereen weer iemand anders bent. Een andere Basje, meerdere Basjes. Bastiënne, Bobo, Bobi, Baasje.

            Ha ha, zegt iemand. Jouw naam is grappig.

Mijn vader ging dood en bleef dood. De kat werd in de achtertuin begraven en ligt daar nog, botten in een handdoek, onder een lithosteen. Het ging uit en het bleef uit: ik werd verliefd op iemand anders, en hij ook. Maar verliefdheid wordt vaal, en herinneringen vervagen. Ik weet nog hoe mijn vaders stem klonk, in gedachten hoor ik de zoekende manier waarop hij me aansprak – Bobi. Maar een herinnering verandert juist omdat hij stilstaat, terwijl al het andere verdergaat. Mijn vaders stem, zijn postuur, losse sigaretten van zware shag – ze raken steeds meer losgezongen van het nu, van de werkelijkheid waarin ik me beweeg. Waarin ik concreet ben, en leef.

             Op het fictieve huiskamerfeestje wordt het geroezemoes luider, de fictieve playlist opdringeriger. Ik moet mijn stem verheffen om het gesprek te blijven domineren. Ik was laatst in Londen! schep ik op. Naar dat retrospectief van Cindy Sherman! De wildvreemden, kennissen, vrienden-van knikken. Of bewegen ze hun hoofd op de maat van de muziek? Shermans werk gaat ook over identiteit! zeg ik.

2013 –Titanic gezonken, iedereen dood, alles voorbij, nieuw begin. Ik, ultra-opmerkzaam, supergevoelig, een en ál gevoel, zag het ineens zo scherp; de manier waarop we allemaal een opeenstapeling van levens leiden. Als dochter, als werknemer, als geliefde, thuis, op straat, op huiskamerfeestjes.

Shermans werk gaat ook over het spelen van rollen! zeg ik. Over het leiden van verschillende levens! Het kringetje wordt ontbonden en gaat op in de spontaan ontstane dansvloer. Ik babbel door. Dat Shermans werk gaat over het theater dat bij de vrouw hoort. Vrouwen worden verdeeld in rollen: moeder, minnares, kind, maagd. Hoer of Maria, je weet wel. Maar dat rollenspel is niet alleen haar superzwakte, het is ook haar superkracht. Terwijl meisjes naar hartenlust in de verkleedhoek mogen spelen, worden jongetjes niet geacht om te verkleden of te acteren. Dat heeft iets onnatuurlijks, vinden we. Jongetjes horen te ravotten. En waar mannenkleding zich beperkt tot min of meer één outfit, daar hebben vrouwen jurken en rokken en broeken en make-up.

            Iédere superheld heeft zijn eigen specialisme! roep ik. Mijn stem vindt het ritme van de muziek. Zijn! Eigen! Superkracht! Maar, maak ik triomfantelijk mijn punt, álle superhelden zijn in staat tot transformatie! Het bierflesje is leeg, ik zet het in de boekenkast. Nu heb ik mijn handen vrij. Kan ik dansen. Ze zijn niet één persoon! roep ik. Het zijn er minstens twee!

En dan hou ik mijn mond.

---

In opdracht van DIG