Black box vs. white cube

Maakt het uit of je kunst in een galerie bekijkt of in een verduisterde bioscoopzaal? Over videowerk van Sebastián Diaz Morales en Lawrence Abu Hamdan.

Ik kan er niet aan wennen, aan treinreizigers die, op hun laptop of soms op hun telefoon, onderweg een film of serie kijken. Ik kijk altijd mee, ik kan het niet helpen. Het schijnt dat als een televisie zwart beeld toont, je blik onbewust getrokken wordt door de minieme trillingen op het scherm. Dus kijk ik mee, naar een film waarvan ik titel noch premisse ken. Ik kijk naar monden die, omdat ik wel meekijk maar niet meeluister, geen woorden spreken maar als vissen naar lucht happen. Ik kijk naar een verhaal dat zich, gevat in het kader van het beeldscherm, afspeelt in een groter verhaal: de realiteit, waarin reizigers rommelen in tassen, met de armen over elkaar geslagen liggen weg te dommelen, swipend door hun telefoon gaan of een mandarijn pellen. Ik kijk. Ik kijk niet alleen naar de film op het scherm, ik kijk ook naar hoe de treinreiziger aan het kijken is. Ik kan het niet laten me af te vragen wie die persoon is die zich zo achteloos afsluit van de wereld, kennelijk immuun voor de gêne die ik zelf zou voelen. Nu klinkt dat nog lief, en geïnteresseerd, dat ik me afvraag wie die persoon is, maar wat ik natuurlijk bedoel is dat ik me erger. Wie een film kijkt in de trein trekt zijn muren op. Hij bouwt een privéeilandje middenin een sociale situatie, waar een ongeschreven wet voorschrijft dat je je privéleven juist zo veel mogelijk zou moeten opschorten.

            En dan is er nog die andere ongeschreven regel, een die specifiek geldt voor cultuurliefhebbers: de wet die voorschrijft dat je een kunstwerk bekijkt zoals de kunstenaar het bedoeld heeft, die kortom voorschrijft dat je een film niet op je telefoon kijkt. Niet op je laptop. Niet eens op je televisie, maar in de bioscoop, met de lichten uit en op het grootste scherm, het geluid via de beste installatie en de projectie zo scherp mogelijk, zo warm mogelijk, zo authentiek mogelijk, de wensen van de regisseur zo dicht mogelijk naderend. Maar ook in de bioscoop is er die sociale factor, zitten andere mensen je in de weg. Ik, overgevoelig, kies mijn plek zorgvuldig. Zat ik ooit graag op de achterste rij, waar ik het overzicht hield; inmiddels zit ik steevast helemaal vooraan, waar mijn zicht niet wordt belemmerd door achterhoofden en waar ik de rij meestal voor mezelf heb. Ik neem zelfs geen vrienden mee; liever ga ik alleen. Ik beperk het sociale aspect van bioscoopbezoek tot het absolute minimum.

            Maar hoe werkt dat met films die worden gemaakt en vertoond in de context van beeldende kunst?  Zit het sociale aspect de filmbeleving in de weg als het gaat om videokunst, films verwerkt in installaties, vertoond in galerie of kunstinstelling, in een verlaten ruimte of juist in een bomvolle museumzaal? Of voegt het juist waarde toe?

Voor niet-Rotterdammers begint het IFFR al op het station. In de hal, gesneden koek voor Rotterdammers of forensen maar nog altijd spectaculair nieuw voor wie de stad niet dagelijks bezoekt, trakteert het filmfestival op een mini-bioscoop. Dit jaar is hier Insight (2012) te zien, een videowerk van de Argentijnse, deels in Nederland woonachtige kunstenaar Sebastián Diaz Morales. De ruim tien minuten durende film gaat over perspectief, en over de laag, die dunne grens, tussen kunst en realiteit. Een film, kortom, die perfect aansluit bij de plek waar hij vertoond wordt: middenin de realiteit van alledag.  

            Diaz Morales opent Insight met een shot van de camera zelf, om vervolgens – langzaam, langzaam – de filmcrew te onthullen die om de camera heen staat geschaard. Wanneer het beeld “breekt”, wanneer het letterlijk in scherven valt, weet je dat de crew zichzelf via een spiegel filmde. Nu speelt de spiegel de hoofdrol: in slow motion breekt hij in talloze stukjes, als een discobal in overdrive. Niet eerder was het doorbreken van de vierde wand zo feestelijk, en tegelijkertijd zo gevaarlijk: de scherven die de studiolampen weerkaatsen als glitters, zijn zichtbaar vlijmscherp.

Wie zijn de bezoekers van deze film? Wie wandelen de mini-bioscoop binnen, of aarzelend op de drempel? Festivalbezoekers? Forensen? Dagjesmensen? Kijken ze uit nieuwsgierigheid of uit verveling? Wat verwachten ze? En wat zien ze precies? Blijven ze tot de film opnieuw begint of krijgen ze er slechts een glimp van te zien? Is er wel een juiste manier om de film te zien?

            Wie tot het einde blijft kijken ziet dat Insight eindigt zoals hij begon: met een close-up van de cameralens zelf, een letterlijk zelfreflecterend shot. Wie kijkt er? is de vraag die het beeld oproept. En wie wordt er eigenlijk bekeken?

Ik kijk naar iemand die naar een beeldscherm kijkt. Maar wie kijkt er naar mij? In het openbaar een film kijken betekent dat je zelf ook, in ieder geval in theorie, bekeken kan worden. Dat je zelf het onderwerp van iemands blik kan zijn. Zit dat bewustzijn, dat zélfbewustzijn, je kunstbeleving in de weg? In een donkere bioscoop, de black box, is het makkelijk om te doen alsof je alleen bent. Maar in een museum of galerie, de white cube, is het niet te ontkennen dat je sámen bent, in een sociale situatie, met alle ongeschreven regels en alle ongewenste blikken die daarbij horen. Waar een bioscoopfilm volledige overgave van de kijker eist, en die overgave ook faciliteert, daar laat de kunstfilm de kijker zelf bepalen in welke mate hij zich overgeeft.

            Wie is er helemaal op zijn gemak wanneer hij door een museum loopt? Wie is zich niet bewust van hoe hij daar aan het lopen is, aan het kijken is, zich afvragend waar hij zijn handen moet laten, wat voor houding hij aan moet nemen, hoelang hij ieder werk zou moeten bestuderen? Het videowerk duikt onverwacht op. Blijf je staan kijken? Ga je het zwarte gordijn door? Neem je plaats op het bankje/zitzakken/sofa/krukjes die er voor de kijker zijn neergezet? Zet je de koptelefoon op? Hou je het casual, leunend tegen de achtermuur waar je amper over de andere kijkers heen kan blikken, of ga je ervoor, languit in de ligstoel, telefoon op stil, met de catalogus erbij?

            Dat het de kunstkijker lastig wordt gemaakt zich over te geven, heeft ook met iets anders te maken. Kijk je een film in een black box, dan gelden er bepaalde afspraken: de wetten van het genre, de min of meer vaststaande lengte van de film en vastomlijnde conventies wat betreft plotontwikkeling, verteltechnieken en esthetiek. Kijk je een film in een white cube, dan zijn er nagenoeg géén afspraken, géén wetten, géén conventies en géén kaders. De kijker kan werkelijk álles verwachten: een extreem korte of juist uren durende film, een razendsnelle montage of een enkel shot, een film van zeer lage beeldkwaliteit of juist slick gefilmd á la Hollywood. In een black box is de afspraak helder: de film doet zijn best om de kijker mee te slepen en de kijker belooft op zijn beurt om zich mee te láten slepen. In de white cube geldt een heel andere regel: de bezoeker wordt juist geacht enige afstand te bewaren. Van een afstand kun je vragen stellen; beschouwen in plaats van je te laten gaan. De sociale setting is daarbij onontbeerlijk: deze bewaakt, en benadrukt, de afstand tussen kijker en film.

In white cube Witte de With is tijdens het IFFR Walled Unwalled (2018) te zien, een film van beeldend kunstenaar Lawrence Abu Hamdan, die in Jordanië werd geboren en momenteel in Beiroet woont. De film, die twintig minuten duurt, begint met een beat. In een geluidsstudio zien we een drummer een eenvoudig ritme spelen, achter hem loopt een man, de kunstenaar zelf, door het beeld. Abu Hamdan gaat een deur door, die leidt naar een volgende studio, waar een tweede deur naar een derde studio leidt. Hij neemt plaats achter een microfoon en begint te vertellen, een reeks verhalen, type waargebeurd, waarin een muur centraal staat. Een muur, en een misdrijf.

            Walled Unwalled is eenvoudig van opzet. In deze drie aaneengesloten studio’s, een variant op het triptiek uit de schilderkunst, vertelt Abu Hamdan verhalen die, uiteindelijk, gaan over waarheidsvinding, en de onmogelijkheid ervan. In ieder verhaal getuigt iemand van een misdrijf dat plaatsvond achter een muur, dat niet was waar te nemen met het blote oog. Maar die muren getuigen zelf óók. Ze trillen. Ze gloeien rood op als je ze bekijkt met speciale apparatuur. Ze dempen de gil van een vrouw, vlak voordat zij wordt vermoord. Wat voor soort gil was het? horen we de rechter aan een oorgetuige van de moord vragen. Een harde gil of een zachte? En of de getuige de gil kan nadoen. We hopen, we gaan er zelfs vanuit, dat feiten zich van alle kanten laten bekijken. Dat ze tastbaar zijn, en concreet. Maar de waarheid laat zich niet zo makkelijk vangen. Had de oorgetuige de gil van de vrouw wel door de muur heen kunnen horen? Klopt het wel dat ze eerst de gil en daarna de pistoolschoten hoorde?

            De oorgetuige bootst de gil na. Abu Hamdan herhaalt de gil net zolang totdat ook dit diepverontrustende geluid niet meer is dan een beat. Hij trekt haar interpretatie van de gil niet in twijfel, maar laat wel zien (horen) dat dat is wat het is: een interpretatie. De waarheid, feiten, de realiteit – ze zijn niet meer dan een constructie, zoals ook Diaz Morales betoogt in Insight. In een bioscoopzaal, helemaal op de eerste rij, mag je dat vergeten. Maar deze kunstenaars herinneren je eraan dat de werkelijkheid bijeengehouden wordt door de afspraken die we met elkaar maken.

---

In opdracht van De Groene Amsterdammer, in het kader van IFFR 2019