Ons huwelijk

 

 

 

 

 


Je houdt de deur voor me open.
Mijn blik valt eerst op de ring
aan de hand
in jouw hand
en dan
de knopen van je jas,
de stoppels op je kin,
je gezicht.

Je houdt de deur voor me open,
de zon schijnt in mijn ogen en
tussen het ritselen van mijn wimpers door
jouw glimlach.

Je houdt de deur voor me open, je pakt mijn hand.
De ring glinstert in het licht
van de zon die ondergaat.
Ik stap uit, zoek op je gezicht
het bewijs dat deze dag anders was
dan
alle dagen ervoor en
alle dagen erna.

                   •

Ik heb soesjes gehaald bij de bakker,
niet die aan het einde van de straat maar
die vier straten verderop,
die waar de soesjes lekkerder zijn,
de bakkersvrouw stiller en
de mensen lachen minder hard.
Je kijkt op,
je glimlacht wel maar afwezig.

Ik heb soesjes gehaald
en koffie gezet.
Je kijkt op, je lacht,
ik zeg nog wat,
je pakt m’n hand.
Melk wil je,
en suiker: één schep.
Een tik, een tik tik tegen het raam
doet me melk morsen
op je schoteltje.

Je kijkt op van je papieren,
opent je mond maar
zegt niks.
Er gaat een soesje in en
nog één.
Ik lach,
ik schenk in.
De tak van de appelboom tikt beleefd tegen het raam,
alsof hij vraagt of hij binnen mag.

                   •

Je houdt er niet van, van peer
en van meloen,
watermeloen en bruine suiker.
Misschien hou je ook wel niet
van de bruine bloemen op het behang,
moet de wc-rol omgekeerd in de houder
maar
je zegt er niets van.

Je houdt van
alles met ui en knoflook,
ballen,
aardbeien met kristalsuiker
- bruine suiker lust je niet –,
van peer en van meloen.
Van mij en van
de hoekjes van dit huis.

Ik wrijf het droog,
open het kastje,
zet het glas
terug op de plank.
Breng de theedoek
naar mijn mond
en bijt erop.
Je lust bessen maar geen
kersen,
je hebt behang gekozen
met groene takken en
bloesem.
Je houdt niet van knoflook,
je houdt niet van aardebeien
met slagroom
maar van een deurbel die
tingelt en van
limonade met ijs.

                   •

We noemen het kind naar je vader,
Johannes.
Johannes, de naam in paars garen
boven
zijn hoofdje
in het ledikant.

We noemen het kind naar mijn moeder,
Marie.
Marietje, ik wrijf mijn hand warm aan mijn schort
en leg een vinger tegen je gezicht,
Marietje.

Je houdt niet van dit huis.

                   •

De zon verft de vensterbank
geel,
de leuning van je stoel,
het dressoir,
de gordijnen en de vloer,
het peertje is jaloers.
Jo plukt er muziek bij,
plukt aan zijn gitaar,
ik kam mijn haar.
Je hebt de krant gepakt, bent weggegaan.
Ik blijf kalm.

Ik blijf in bed
vandaag, ik maak
een tent van je armen
en je oksel is
de nok.

Ik heb een kat gekregen,
ik heb hem je pijp gegeven en
je naam.
Je stoel
in de hoek,
je boek, je zwijgen,
een kom groentesoep.
Ik mis je,
mis je niet.